Omslag
NEONMAAN

TAIS TENG



een compleet verhaal
uit de bundel














NERO’S DRAAK

Rome, 70 na Christus

Hoe ik een wereldberoemde handelaar in woeste en verscheurende monsters werd? Ik, Mago de dierenhater, die al begint te niezen als hij een kat ziet en angstig een steegje induikt zodra een schoothondje naar hem keft?
    Ah, mijn vriend, dat zal ik je vertellen. Maar trek eerst de stopper uit je wijnkruik en schenk mijn beker tot de rand toe vol. Praten is een dorstig werkje.
    Eigenlijk is het mijn eigen schuld. Het begon allemaal toen senator Antonius mij opzocht. Ja, die Antonius: vet als een waggelpad, met hebzuchtige oogjes en het verstand van een vlo. Het schijnt trouwens dat hij zijn oudste dochter heeft laten wurgen toen ze vissaus op zijn toga morste, maar dat is een ander verhaal. Hij is echter gul met zijn goudstukken: als koopman vergeef je zo‘n klant zijn kleine tekortkomingen.
    ‘Mijn beste Mago,’ sprak Antonius, ‘ik geef volgende week een orgie. Het moet een waar spectakel worden, een feest waar Rome nog wekenlang over praat. De vorige keer verscheen die opschepper van een Marcus met drie sprekende raven, die “Lang leve de onovertroffen Marcus Petronius!” krasten.’
    Ik dacht razendsnel na. ‘Edele heer,’ zei ik. ‘Ik begrijp uw probleem volkomen. U bent naar de juiste man gekomen, want ik heb precies wat u zoekt!’
 
    Een maand eerder had een arme sloeber zelfmoord gepleegd die mij nog zestien goudstukken schuldig was. Nadat de andere schuldeisers zijn familie als slaven verkocht hadden, schoten er voor mij slechts drie dansende beren over. Echte mormels, die een trog appels per dag verslonden en op de vloer van mijn binnenplaats pisten. Dansen konden ze overigens ook niet zo best.
    Ik splitste Antonius mijn beren in de maag. Hij betaalde er grif tweehonderd goudstukken voor, wat toch een redelijke winst is.
    Zijn feest werd een daverend succes en dat was het begin van alle ellende. Aanvankelijk wreef ik me in de handen, vergis je niet! Vreemde beesten werden de grote rage en niemand durfde zich meer zonder zo’n gedrocht op een orgie te vertonen. Ik verkocht Hiero vier tamme wolven. Nu ja, tam... Een van zijn lijfwachten mist nu twee vingers aan zijn linkerhand.
    Een grasgroene leeuw voor de procurator was mijn volgende verkoop. Ik wist zeker dat het de enige groene leeuw in Rome was, want ik had hen eigenhandig geverfd.
    Zo’n gek gestreept paard aan de vrouw van Solon. Zaibura’s noemen ze die aan de overkant van de zee. De meeste rare beesten komen daar trouwens vandaan, uit Afrika. Gelukkig kenden ik een aantal inheemse handelaren, die het halve continent voor mij afstroopten op zoek naar steeds wonderbaarlijker dieren: dwergolifanten die amper tot mijn middel kwamen, herten met drie gedraaide hoorns.
    Ik herinner me een tweetal enorme vogels met idioot lange nekken, die allemachtig hard konden schoppen. De stalmeester van senator Barius kan je alles over hen vertellen: die hinkt nog steeds.
    Het mooiste was dat geen van mijn klanten het flauwste benul had wat hun gloednieuwe huisdieren moesten eten. Ik bedreef een zeer lucratieve nevenhandel in voer, dat ik ter plaatse verzon. De Zaiburas moesten beslist gedroogde blauwe alpengentianen door hun gras hebben. Ik verkocht het in piepkleine zakjes voor vier goudstukken. De langnekvogels blieften enkel de levers van witte pelsratten, die ik ook kon leveren.
    De meeste dieren kwijnden na een maand of twee weg, maar tegen die tijd hadden hun eigenaars hun belangstelling gewoonlijk al verloren.
    Ik zie de bodem van mijn wijnkroes, vriend. Ah, dat is beter zo.
    Voor de kleinzoon van de keizer wist ik een heuse harige wildeman op de kop te tikken, met een vacht van zijn kruin tot zijn tenen.
    Nee, een aap was het niet. Hij had geen staart en hij keek veel te slim uit zijn ogen voor een dier. De Nubiërs beweren dat ze even goed kunnen praten als wij, maar hun kaken stijf op elkaar houden omdat we anders slaven van ze zouden maken. Als dat waar is, zijn die harige lui slimmer dan de meesten van ons.
    Op dat punt had ik er subiet mee moeten kappen, want een harige wildeman valt niet te overtreffen. Maar ja, je weet hoe het gaat. Een koopman die niet langer naar het rinkelen van goudstukken luistert, staat al met één been in het graf.
    De volgende die bij mij aanklopte was keizer Nero zelf.

Hij verscheen vermomd als bedelaar, in een modderige mantel vol scheuren. Als die mantel niet van de duurste zijde geweest was en hij geen vergulde sandalen had gedragen, was een halfblinde dorpsidioot er misschien ingetrapt. Het feit dat op alle daken lijfwachten hurkten, hun pijl en boog in aanslag, verstoorde de illusie ook enigszins.
    De keizer glipte naar binnen voor ik de deur op meer dan een kier had kunnen openen.
    ‘Sluit de poort!’ siste hij. ‘Overal loeren sluipmoordenaars!’
    Ik kwakte de deur dicht en schoof de grendels toe. ‘Ik ben hier niet!’ vervolgde hij op fluistertoon. ‘Je hebt niemand gezien!’
    Ik boog diep. ‘Ik liet niemand binnen, Keizer der Romeinen. Mijn ogen zijn blind, mijn oren zitten volgepropt met klei en ik ruk liever mijn tong uit dan dat ik met een woord over uw bezoek zal reppen.’
    ‘Ik verwacht niet anders. Luister, je weet dat het niet erg botert tussen mijn vrouw en mijn oudste zoon.
    Toen hij op de orgie verscheen met een heuse wildeman, voelde zij zich volledig voor gek staan met haar twee waterhagedissen...’ Hij knipte met zijn vingers. ‘Hoe noemde je die ook weer?’
    ‘Crocodilli, Keizer der keizers.’
    ‘Ja, karkedingussen. Octavia moet iets beters hebben, iets imposanters dan een luizige wildeman.’
    ‘Dat valt natuurlijk te regelen,’ zei ik meteen. Ik wist dat ik me lelijk in de nesten had gewerkt. De wildeman was de top geweest, maar een keizer spreek je niet tegen. Vooral deze keizer niet.
    De keizer hief zijn kin op met een ruk, die zijn hangwangen liet lillen. Zijn waterige oogjes fonkelden. ‘Mijn geliefde Octavia wenst een draak, de koning van de hagedissen, die vlammen uit zijn muil spuwt!’
    ‘Zij krijgt haar draak, zo waar als ik Mago heet!’
    ‘Ik begrijp dat je geen draak in voorraad hebt. Ik geef je daarom twee volle maanden de tijd.’ Hij glimlachte. ‘Anders heb ik wel een baantje voor je in de arena. Je bent geen Christen, maar daar zal een hongerige leeuw niet moeilijk over doen. Of mis-schien laat ik je voor de crocodilli van mijn vrouw werpen.’

Die avond scheepte ik mij persoonlijk in naar Afrika. Als er ergens draken te vinden waren dan was het daar. Bovendien leek het me een beter een zo groot mogelijke afstand tussen de keizer en mijzelf te scheppen. Misschien is hij mij over twee maanden volkomen vergeten? probeerde ik mijzelf wijs te maken. Ik geloofde er geen woord van: keizer Nero bezat helaas het geheugen van een olifant.
    Zodra het schip de kade van Carthago bereikte haastte ik mij naar Clodius M’Kumbo. Ondanks zijn Romeinse voornaam is M’Kumbo een volbloed Nubiër, zo zwart als de nacht en met vergulde pauweveren in zijn omvangrijke bos kroeshaar. Net als ik was hij stinkend rijk geworden door het exporteren van wilde beesten: minstens een van elke twee leeuwen die in de arena Christenen verscheurden, was oorspronkelijk door Clodius geleverd.
    Hij frunnikte aan zijn neusring toen ik hem mijn probleem voorlegde. ‘Tja, Mago, wat moet ik zeggen? Er is niet bijster veel vraag naar draken. Maar ik vermoed dat er wel iets te regelen valt. Als je een kleine aanbetaling wilt doen?’
    Het was net alsof ik naar mijn eigen verkooppraatjes luisterde. Ik grinnikte. ‘Mijn beste Clodius, je bent toch niet van plan me een of andere hagedis met aangenaaide vleermuisvleugels in de maag te splitsen?’
    ‘Ik zou niet durven! De man bedriegen die een groene leeuw aan de procurator verkocht? Nee, nee, draken worden me zelden aangeboden omdat het bijzonder bloeddorstige mormels zijn en geen mens ze ooit heeft kunnen temmen. In de moerassen van het achterland schijnt echter nog een kleine kudde te leven. Ik zend meteen een boodschapper naar een stamhoofd dat mij nog enkele gunsten schuldig is.’ Hij sloeg me op de schouders. ‘Het zal je een zak goudstukken kosten, mijn beste Mago, maar binnen een week heb je een draak.’

Acht dagen later wekte Clodius me voor het rijzen van de zon en ging me voor naar zijn achtererf. Hij trok het dekkleed weg van een kooi met vingerdikke ijzeren tralies. ‘Ziedaar!’
    Hels gesis begroette ons, gevolgd door een bloedstollende grauw die me haastig terug deed deinzen.
    Dit was onmiskenbaar een draak, de koning van alle reptielen. Ook al leek hij absoluut niet op de plaatjes. Hij had geen vleugels om maar iets te noemen en geen hoorn op zijn neus. De ogen maakten veel goed. Ze waren goudkleurig, met koraalrode pupillen. Hij stond rechtop, bijna als een mens. Het monster hipte op en neer op gespierde achterpoten met klauwen als kromme dolken, klapperde met zijn kaken vol messcherpe tanden. Zijn voorpoten waren opvallend klein en zijn lange staart zwiepte nijdig tegen de tralies.
    ‘Hij is een stuk kleiner dan ik verwachtte,’ zei ik twijfelend. ‘Spuugt hij vuur?’
    Clodius schudde glimlachend zijn hoofd. ‘Geen vuur. Dat doen ze alleen in sprookjes. Het is een jonkie, pas twee dagen uit het ei. Maak je echter geen zorgen, ze groeien razendsnel.’
    ‘Wat eten ze eigenlijk?’ vroeg ik.
    ‘Olifanten, beweerde het stamhoofd. Ik denk dat elk soort vlees prima is. Zolang het nog maar beweegt. Voor driehonderd goud-stukken is hij van jou. Een koopje. Dit schijnt de laatste draak te zijn: de anderen stierven aan een ziekte.’
    Driehonderd goudstukken was een belachelijk hoog bedrag en Clodius wilde van geen afdingen weten. Veel keus had ik niet: het was of betalen of in de maag van Nero’s leeuwen belanden.


De eerste zes kapiteins weigerden mij en mijn draak naar Rome te vervoeren. Dat ik twintig levende varkens mee wilde nemen als voedsel voor mijn draak, had er waarschijnlijk veel mee te maken. In veel van die oosterse landen worden varkens als onreine dieren beschouwd.
    Het zevende schip was een drijvend wrak waarop ik amper een vijvertje zou durven oversteken. De mossels klonterden in een dikke korst tegen de romp en de zeilen waren zo vaak hersteld dat het wel lappendekens leken.
    De kapitein spuwde op de dek, trok aan zijn snor en slaakte een diepe zucht. ‘Breng je beestenboel maar aan boord. Ze zeggen dat een draak op een schip ongeluk brengt, maar daar heb ik lak aan. Ik heb al vier keer schipbreuk geleden en ik schat dat ik inmiddels door mijn voorraad pech heen ben.’

De volgende ochtend vertrokken we. Mijn draak knaagde op de achterpoot van zijn vierde varken terwijl het al hongerige blikken op een vijfde wierp. Het zou een allemachtig vlotte overtocht moeten worden wilde we met de varkens uitkomen.
    De draak groeide inderdaad verbluffend snel. De vorige dag kwam hij tot mijn kin en nu was hij al een kop groter dan ik. Hij had bovendien de vervelende gewoonte om afgekloven botten door het hele ruim te slingeren en varkensdarmen om zijn tralies te wikkelen. Dat stond mij nogal tegen omdat ik zelf in het ruim moest slapen: de schepelingen weigerden mijn draak te voeren of zich zelfs maar in het ruim te wagen.

Windstiltes en tegenwind wisselden elkaar af: de vijfde dag was Sicilië nog niet eens in zicht. Ik had de draak op rantsoen gesteld: twee varkens per dag.
    Het monster rammelde verwoed aan de tralies en spuwde naar me als ik het ruim betrad. Hij was het duidelijk niet eens met zijn dieet.
    Midden in de nacht werd ik door afgegrijselijk gekrijs gewekt. Een woest varkensgepiep dat abrupt stopte. In het licht van het enige olielampje zag ik de kooi in een hoek liggen. Leeg, met uitgebogen tralies. Met de grootse tegenzin draaide ik mijn hoofd.
    De draak stond tussen de vastgebonden varkens. Hij hield een afgerukte kop in zijn korte armpjes.
    Hij keek me me aan en zijn gouden ogen leken zo koud als ijs. Ik geef het niet graag toe, maar dat was de eerste keer in mijn leven dat ik domweg flauw viel. En ik ben zijn toetje! was mijn laatste gedachte voor alles zwart werd.

Toen ik met een knetterende koppijn ontwaakte, was het olielampje bijna opgebrand. De draak lag op zijn zijde, met een buik die zo opgezwollen als een wijnkruik was. Ik hoorde hem snurken, een laag, pruttelend geronk.
    Voor de zekerheid bonden we hem vast met een ankerketting. We wonden zelfs zoveel schakels om hem heen dat alleen zijn kop nog vrij bleef.
    In de ochtend deed een ferme bries de zeilen bollen en we schoten zowat over de golven.
    Toen we in Rome aankwamen bleek alle moeite voor niets te zijn geweest. Nero had zijn vrouw laten vermoorden en koesterde geen enkele belangstelling voor mijn draak meer.
    Ik verkocht hem uiteindelijk aan een onderstalmeester van het circus. Het schijnt dat de draak een twintigtal Christenen verscheurd heeft voor hij het aflegde tegen een stel leeuwen.
    Zijn kop hing nog een week of twee boven de hoofdingang tot de toeschouwers over de vliegen en de stank begonnen te klagen.


verhaal uit "Neonmaan" © 2014 Tais Teng en Verschijnsel
www.verschijnsel.net